Transparante strook

Spelling persoonsvormen: tegenwoordige en verleden tijd

In de zin staat de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd. Typ de persoonsvorm na de zin in de verleden tijd.

Moeder leest een roman.
Ik ga naar de film.
Je doet het heel goed.
Waarom blijf je zo lang weg?
Het begint donker te worden.
De jongen brengt de krant rond.
Jullie kijken naar de televisie.
We spreken over onze vakantie.
Het meisje vraagt de weg.
Wanneer neemt hij de vlucht.
De trein komt te laat.
De jury geeft hoge punten.
In de wei loopt een kudde schapen.
De mensen verlaten de zaal.