Transparante strook

Spelling persoonsvormen: tegenwoordige en verleden tijd

Typ de juiste pv. en achter de zin typ je het onderwerp.

Nederland aan België (grenzen t.t.)
De stenen in het zonlicht. (glanzen v.t.)
Waarom je me niet? (geloven t.t.)
Gisteren hij niet te duiken. (durven v.t.)
Vandaag mijn buurman. (verhuizen t.t.)
Wanneer jullie dat avontuur? (beleven v.t.)
De plank op het water. (drijven t.t.)
Ik op de deur. (bonzen v.t.)
De vogels in de lucht. (zweven v.t.)
Waarom jij thuis? (blijven t.t.)
De koe in de wei. (grazen t.t.)
De paarden over het pad. (draven v.t.)
Onze club de wedstrijd. (verliezen t.t.)
De hond aan het bot. (knabbelen t.t.)