Je suis
Tu es
Il est
Nous sommes
Vous ętes
Ils sont
Jij bent
Hij is
Wij zijn
Jullie zijn
Zij zijn
J'ai
Tu as
Il a
Nous avons
Vous avez
Ils ont
Jij hebt
Hij heeft
Wij hebben
Jullie hebben
Zij hebben
Je m'appelle
Tu t'appelles
Il s'appelle
Nous nous appelons
Vous vous appelez
Ils s'appellent
Jij heet
Hij heet
Wij heten
Jullie heten
Zij heten
J'habite
Tu habites
Il habite
Nous habitons
Vous habitez
Ils habitent
Jij woont
Hij woont
Wij wonen
Jullie wonen
Zij wonen
Je regarde
Tu regardes
Il regarde
Nous regardons
Vous regardez
Ils regardent
Jij kijkt
Hij kijkt
Wij kijken
Jullie kijken
Zij kijken
HOME
dire, acheter, faire, laver, demander >>>
Oefen hier de uitspraak van de Franse werkwoorden ętre, avoir, appeller, habiter en regarder. Duid een vervoeging aan en je hoort de juiste uitspraak.
